Warfare in ancient Greece has continuesly been in motion and it has evolved significantly over the centuries. The period Enyalios is focussing it’s reenactment on has a various range of different types of troops. Our focus is on the infantry (since we unfortunately don’t own any horses) during the archaic and early classical periods. Below we will discuss the different types of warriors and their equipment and primary functions.
Oorlogvoering in het oude Griekenland was continue in beweging en heeft zich door de eeuwen heen significant ontwikkeld. De perioden waarop Enyalios zich richt heen een divers aantal soorten troepen. Wij richten ons op de infanterie (helaas beschikken we niet over paarden) uit de archaïsche en klassieke perioden. Hieronder komen diverse typen krijgers aan het bod en bespreken we hen bewapening en eigenschappen.

The Hoplite/de Hopliet
The hoplite (ὁπλίτης) was the heavy infantryman of it’s day. The word “hoplite” derives from the word “hoplon”(ὅπλον), which refers to the equipment he carried. Over the centuries the hoplite, it’s tactics and equipment changed significantly. With the shield and the spear being the primary factor which remained the absolute basis of a hoplite. Hoplites where primary citizen soldiers and provided their own equipment. There of course some exeptions to the rule (Sparta being one of them). During later periods some cities started equiping their own standing contingent of hoplites. The equipment of a hoplite consisted of a domed shield with a broad rim (“aspis” or “hoplon”), a large spear (“Dory” or “Doru”), a bronze helmet, a sword or dagger as a backup weapon (in case the spear broke or was lost). During the archaic period hoplites carried a second spear the was thrown during battle. For those who could afford it, a cuirass (made of bronze, linen or leather. depending on the period and ones funds and preference) and bronze greaves. During the archaic period additional pieces of bronze armor existed like armguards (upper -and lower armguards/ Carried only on the left arm, which was the spear arm and was not covered by the shield), broad belts, thighguards, footguards, and a belly guard (“Mitra”).
The hoplite fought in a phalanx. The phalanx was a large contingent of hoplites who locked shields and formed a shieldwall. A phalanx was on average 8 ranks deep and the men in the rank behind the other could press their shields in the backs of the line before them. The phalanx and it’s functioning evolved over the centuries. Whereas during the archaic period warfare was more fluid (hence the additional armour) then in the classical period, where over time much of the armour was chosen not to be worn.

Een archaïsche hopliet (600-550 vc.) met een bell kuras en mitra (buikbeschermer)
De Hopliet (ὁπλίτης) was de zware infanterist in zijn dagen. Het woord “hopliet”is afgeleid van het woord “hoplon”(ὅπλον), wat refereert naar de uitrusting. Gedurende de eeuwen heeft de hopliet, de tactieken en uitrusting een behoorlijke ontwikkeling doorgemaakt. Hierin vormen het schild en de speer de (bijna) onveranderde constante factor van de uitrusting van een hopliet. Holieten waren burgersoldaten en verzorgden hun eigen uitrusting. Hoewel er uitzonderingen op deze regel zijn (waar Sparta er een van was). Gedurende latere perioden kwamen er steeds meer stadstaten met beroepsregimenten uitgerust door de stad. De uitrusting van een hopliet bestond uit een rond, koepelvormig shield met een brede rand (“aspis” or “hoplon”), een lange speer (“Dory” or “Doru”), een bronzen helm en een zwaard of dolk als reserve wapen (in het geval de speer brak of verloren werd). Gedurende de archaïsche periode droegen hoplieten vaak een tweede speer die geworpen werd. Voor degene die het zich konden veroorloven kon er gekozen worden voor een harnas gemaakt van brons, linnen of leer (afhankelijk van iemands budget en persoonlijke voorkeur). Bronzen scheenbeschermers vielen ook onder het optionele. Gedurende de archaïsche periode zien we verdere aanvullende bronzen bepantsering in de vorm van boven -en onderarm beschermers (alleen gedragen aan de linker arm. Dit gezien hier mee de speer werd gedragen en niet beschermd werd door het schild, brede bronzen riemen, dijbeenbeschermers, voetbeschermers en een buikbeschermer (mitra).
De hopliet vocht in een falanx. De falanx was een grote groep hoplieten die de schilden op overlappende wijzen sloten en een muur van schilden vormden. Een falanx was gemiddeld 8 rangen diep, waarbij de mannen in de rijen hun schild in de rug van de man voor hun konden duwen. Hierdoor ontstond er een ondoordringbaar blok van schilden en speren. De falanx en diens functioneren evalueerde door de eeuwen. Gedurende de archaïsche periode werd met lossere formaties gevochten (vandaar de extra bepantsering), waarbij tijdens de klassieke periode er minder tot bijna geen bepantsering gebruikt werd.

Een hopliet uit de vroeg klassieke periode (479-440 vc.) met een linnen kuras.
Psiloi
The psiloi (ψιλοί) where the light infantry of ancient Greece. Formed from the poorer citizens of a Greek Polis (city), or in some cases even armed slaves. The psiloi where usually deployed as skirmishers and screening troops. Psiloi primarly fought as missile troops in the form of peltasts (javelin throwers), slingers or archers using hit and run tactics.
From the front a phalanx was practically impenetrable, but the sides and back where exposed. So when flanked a phalanx was practically defenseless. This is why the psiloi where generally stationed at the sides of a phalanx to prevent it from being flanked. The ancient Greeks did not hold the psiloi in high regard (contrary to the hoplite), whereas many of the ancient writes leave them out of most of the battle reports. Fighting from a distance was seen by the Greeks as unmanly and cowardly. This lack of appreciation does not do them justice since they played pivotal role and on occassion even bested a falanx. This can be attributed to their mobility and being able to outrun a hoplite due to his heavy equipment. These features made them ideal for scouting and laying ambushes. During a battle when the enemy phalanx was routed the light infantry could be used to chase them down.
The armament of a psiloi would vary to whatever once specialty was and to what weaponry one was able to afford. The poorest of the poor would simply throw rocks. Slingers used a sling to throw lead bullets or rocks, where a peltast used javelins and the archer a bow an arrows. Some carried a small light shield usually made of whicker (pelta) covered with leather, hide or linen, which was either round or shape like a half moon (the Thracian model). The most basic of shields was simply wrapping animalskins on the forearm. Additionally a sword or a dagger could be carried, but since there was no standard kit this depended on each individual.
De psiloi (ψιλοί) was de lichte infanterist gedurende de Griekse oudheid. De groep bestond het arme deel van de bevolking van een stadstaat (Polis) en bestond in sommige gevallen zelf uit slaven die bewapend werden. Psiloi werden veelal ingezet als tirailleurs en het afschermen van de falanx. Psiloi vochten voornamelijk met langeafstandswapens in de rol van peltast (speerwerper), slingeraard of boogschutter en gebruikten hit and run tactieken.
Van voren was een falanx nagenoeg ondoordringbaar, de zwakte punten waren de zijden en de achterkant. Wanneer een falanx via de zijde werd aangevallen was deze in veel gevallen verloren. Vandaar dat de psiloi aan de flanken van de falanx werden gestationeerd om flankeren te voorkomen. De oude Grieken hadden de lichte infanterie (in tegenstelling tot de hopliet) niet in hoog aanzien staan. Dusdanig zo dat veel van de oude schrijvers hen weglaten in de verslagen van veldslagen. Het vechten van een afstand werd door de Grieken namelijk gezien als oneervol en onmannelijk. Hoewel ondergewaardeerd, maakte het hun rol niet minder essentieel en versloeg de lichte infanterie in sommige gevallen zelfs de falanx. Dit doordat een hopliet door diens zware uitrusting over het algemeen minder snel was dan een lichte infanterist. Deze eigenschappen maakten een psiloi ideaal voor verkenningen en hinderlagen. Daarnaast konden ze ook ingezet worden om een vluchtende vijandige vijand te achtervolgen.
De bewapening van een lichte infanterist verschilde per persoon en was gebaseerd op iemands expertise en de bewapening die iemand kon veroorloven. Zo gooiden de armste der armen simpelweg stenen. Anderen gebruikten een slinger waarmee ze loden kogels of stenen op de vijand worpen. Weer anderen gebruikten werpsperen of pijlen boog om de vijand te bestrijden. Als tweede wapen kon een zwaard of dolk gedragen worden. Sommigen droegen een rond of halvemaanvormig schild (Thracisch) bedekt met leer, dierenhuid of linen. De simpelste variant van een schild waren dierenhuiden om de onderarm gewikkeld. Aangezien er geen standaardisering bestond was ook dit weer per persoon verschillend.

Een lichte infanterist met twee werpsperen en een rieten schild (550-450 vc.)